Veranderingen inburgeringsbeleid


Wat gaat er veranderen bij het inburgeringsbeleid?


Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is niet tevreden over de huidige gang van zaken wat betreft het inburgeringsbeleid. Minister Koolmees erkende eerder dat de huidige aanpak niet werkt. Nieuwkomers moeten zelf een inburgeringscursus zoeken. ,,Dat lukt gewoon niet als je de taal nog niet spreekt'', constateert de minister, en het maakt nieuwkomers een makkelijke prooi voor malafide bureaus. Het duurt verder te lang voordat inburgeraars het Nederlands machtig zijn en voordat ze zonder bijstandsuitkering kunnen.

Alle gemeenten worden verantwoordelijk voor het regelen van de inburgering. Voorheen waren alle  inburgeraars zelf verantwoordelijk voor het hele traject. Dat lukte bij veel mensen vaak niet omdat ze de taal nog niet genoeg spraken.

Vluchtelingen gaan de Nederlandse taal voortaan op een zo hoog mogelijk, maar haalbaar niveau leren. Nu leren veel vluchtelingen, met een lage opleiding of een hoge opleiding, de Nederlandse taal op hetzelfde niveau. Straks krijgt iedere vluchteling een eigen inburgeringsplan waarin het juiste niveau wordt vastgelegd.





Inburgering vindt straks meer plaats in de praktijk. Grammatica leer je in de klas, maar je leert Nederland pas echt kennen door ontmoetingen met Nederlanders en het opdoen van werkervaring. Hier komt meer ruimte voor.

Op dit moment kan een inburgeraar een lening van DUO krijgen van maximaal 10.000 euro voor de inburgeringscursus. Voor vluchtelingen geldt een kwijtscheldingsregeling: als zij binnen drie jaar alle examens halen, wordt de lening omgezet in een gift. De inburgeraars die daar niet in slagen, blijven zitten met een schuld, en krijgen daar bovenop vaak nog een boete waardoor ze alleen nog maar meer in de problemen komen. Minister Koolmees wil dat veranderen. Voortaan krijgen de gemeenten het geld en kopen daarmee een cursus in voor de inburgeraar. Daarmee is de individuele verantwoordelijkheid van de inburgeraar niet weg: als mensen „verwijtbaar” niet inburgeren, kunnen ze een boete krijgen, of heeft dat gevolgen voor hun ‘verblijfsrecht’, zoals geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of geen Nederlanderschap.
In het nieuwe inburgeringsstelsel worden hogere taaleisen gesteld aan inburgeraars. Momenteel is het vereiste niveau A2. Dat wordt B1 omdat dit de kans op een baan vergroot. Niet alle nieuwkomers zullen dit niveau kunnen halen. In het PIP wordt daarom een leerniveau en leerroute vastgelegd. Ook voor nieuwkomers die een minder hoog taalniveau halen, is alles erop gericht dat ze zo snel mogelijk zelfredzaam worden. Werk is daarbij het sleutelwoord.

De bedoeling is dat het nieuwe inburgeringsstelsel in 2020 van start gaat. De minister ontwikkelde de afgelopen maanden zijn plannen voor het nieuwe inburgeringsstelsel in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen. Zo werd er gesproken met zo’n 100 experts van gemeenten, Vluchtelingenwerk Nederland, wetenschappers, werkgevers en andere ministeries.

Uit evaluaties en onderzoeken is gebleken dat het huidige stelsel van inburgering te ingewikkeld en niet effectief is. Koolmees wil in het nieuwe stelsel veel aandacht voor monitoring en evaluatie. Zo kunnen waar nodig snel aanpassingen gedaan worden.



34 584

Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID


Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2018

Naar aanleiding van uw verzoek om, in vervolg op mijn brief van 27 juni jl. waarbij ik u de evaluatie van de Wet inburgering 2013 heb doen toekomen, tevens mijn brief over de hoofdlijnen van de veranderopgave inburgering te ontvangen, vindt u bijgaand een afschrift van deze brief die ik vandaag aan de Tweede Kamer heb verzonden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,W. Koolmees

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2018

Inburgering op de schop

Te veel nieuwkomers blijven te lang aangewezen op een bijstandsuitkering. Dit is een onacceptabele uitkomst van het huidige inburgeringsstelsel. De aanpassingen van het stelsel die in 2013 zijn doorgevoerd waren bedoeld om het stelsel beter te laten presteren. Die belofte is niet waargemaakt. Er zijn te veel belemmeringen in het huidige stelsel om inburgering als start van participatie in de Nederlandse samenleving optimaal te benutten: het stelsel is te ingewikkeld en niet effectief. Het staat bovendien teveel op zichzelf, waardoor samenhang tussen inburgering en meedoen – in de samenleving en op de arbeidsmarkt – mist. De snel groeiende vraag naar inburgeringslessen zorgt ervoor dat profiteurs op de markt actief zijn, wat kan leiden tot misstanden en in enkele gevallen zelfs fraude. Het leenstelsel heeft een prijsopdrijvend effect en maakt dat inburgeraars onder het voor hen haalbare niveau presteren of zelfs bewust inzetten op ontheffing. Daar komt bij dat de inburgeringscursussen waar inburgeraars zich op inschrijven, zich vaak slecht laten combineren met tegelijkertijd werken (vrijwillig of anderszins). Een grote groep inburgeraars haalt ondanks aantoonbare inspanningen hun inburgeringsexamens niet. Dat leidt tot ontheffing van de inburgeringsplicht. Het resultaat hiervan is dat mensen na een frustrerend traject de taal onvoldoende beheersen om op eigen kracht een goede toekomst in Nederland op te bouwen. De wetsevaluatie1 die ik u op 27 juni jl. stuurde, maar ook een groot aantal andere onderzoeken onderstrepen deze tekortkomingen2.

In de afgelopen decennia hebben verschillende visies op inburgering en voortschrijdend inzicht over hoe nieuwkomers het best en het snelst volwaardig deel uit kunnen gaan maken van de Nederlandse samenleving, geleid tot een groot aantal wijzigingen in het beleid. Al die wijzigingen ten spijt is er nog geen stelsel gevonden waarin inburgeraars adequaat, snel en in grote aantallen het gewenste einddoel bereiken. Ook het huidige stelsel voldoet daarin niet. De problematiek blijkt ingewikkeld en de praktijk weerbarstig, zeker ook tegen de achtergrond van verschillen in aard en omvang van de instroom van nieuwkomers in Nederland door de jaren heen. Goed zicht op en inzicht in wat wel werkt ontbreekt.

In deze brief presenteer ik u mijn denkrichting voor de verbeteringen van het inburgeringsbeleid3. Deze hoofdlijnenschets is gebaseerd op het regeerakkoord van 2017: de effectiviteit en doelmatigheid van inburgering moet vergroot en de taaleis gaat van A2 naar B1. Ook na aanpassing van het stelsel blijft het een uitdaging de gewenste eindresultaten te bereiken. De komende jaren zullen met name de onderdelen waar minder praktijkervaring is, worden gevolgd en indien nodig aangepast, om het stelsel gaandeweg te kunnen versterken. Mijn streven is om een stelsel te creëren dat robuust en adaptief is. Een centrale plaats is daarom ingeruimd voor monitoring en evaluatie, als instrument om evidence based beleidsvoering te versterken, om tijdig wijzigingen te kunnen aanbrengen.

De huidige financiële kaders, samen met de middelen die in het regeerakkoord zijn vrijgemaakt voor de verhoging van het taalniveau, gelden als harde randvoorwaarden. Na bespreking van deze hoofdlijnen met de Tweede Kamer zal ik samen met de belangrijkste stakeholders deze verder uitwerken en komen met een wetsvoorstel. In de huidige planning is voorzien dat inwerkingtreding in 2020 haalbaar moet zijn.

Iedereen doet mee, het liefst via betaald werk

Het einddoel is dat inburgering van nieuwkomers4 in Nederland ten dienste staat van zo snel mogelijke participeren, liefst via betaald werk. Dat is nu onvoldoende het geval. Dat is slecht voor Nederland én slecht voor inburgeraars. In deze brief leg ik u voorstellen voor aanpassingen van het inburgeringsstelsel voor, waarbij mij voor ogen staat dat de inburgeraar, de gemeenten en de rijksoverheid optimaal in positie worden gebracht om nieuwkomers zo snel mogelijk mee te laten doen in Nederland.

Om dit te bewerkstelligen zet ik in op een aantal lijnen die vernieuwend zijn ten opzichte van vorige stelsels:


–Een Nederlands diploma, zonder onnodig tijdverlies, is de beste startpositie voor de arbeidsmarkt. Jonge inburgeraars worden daarom zo snel mogelijk doorgeleid naar een Nederlandse beroepsopleiding.


–Intensivering van de leerroutes. Om het gros van de inburgeraars binnen enkele jaren taalniveau B1 te laten behalen werkt het het best als het leren van de taal gecombineerd wordt met (vrijwilligers)werk.


–Geen ontheffingen op basis van aantoonbaar geleverde inspanning meer. Iedereen leert zich in de maatschappij te redden.

De inburgeraar is eigenaar van zijn eigen inburgering, en dat eigenaarschap komt met verantwoordelijkheden. De inburgeraar is zelf verantwoordelijk om er alles aan te doen om zo snel mogelijk mee te doen, door de taal te leren, aan het werk te gaan en actief deel te nemen aan onze samenleving. Daarbij moet hij – net als nu – voldoen aan centraal gestelde en te toetsen eisen. Een inburgeraar die zich onvoldoende inzet, zal worden geconfronteerd met sancties – vaker en sneller dan in het huidige stelsel. Daar staat tegenover dat de inburgeraar ook meer dan nu kan rekenen op begeleiding van de gemeente. De verbeteringen zijn gericht op alle inburgeringsplichtigen: man of vrouw, in bezit van een asielvergunning of andersoortige verblijfsvergunning. Daarmee wil ik, zoals de motie Becker vraagt, voorkomen dat vrouwen in een achterstandspositie komen5.

De aanpassingen van het inburgeringsstelsel moeten ervoor gaan zorgen dat gemeenten betere mogelijkheden krijgen om zoveel mogelijk nieuwkomers zo snel mogelijk aan het werk te krijgen en op het vereiste taalniveau te krijgen. Inburgeringsplichtigen zijn momenteel vaak uit beeld van gemeenten, zijn zelf verantwoordelijk voor het kiezen van een inburgeringscursus en financieren die met een lening. Dat werkt niet goed samen. De aanpassingen van het inburgeringsstelsel dragen bij aan het vergroten van de synergie door inburgering stevig te positioneren als onderdeel van het sociaal domein, in het bijzonder de Participatiewet. Daarom is het belangrijk om gemeenten meer regie over de uitvoering van inburgering te geven, met als opdracht de effectiviteit van inburgering te vergroten én waarbij zij niet vervallen in zaken die in het verleden fout zijn gelopen. Zowel door wettelijke verankering van belangrijke elementen als door de wijze van bekostiging zal gegarandeerd worden dat gemeenten deze opdracht oppakken en dat dat voor belangrijke aspecten ook op een zo uniform en effectief mogelijke wijze gebeurt. Hierbij is het van belang dat gemeenten het handhavingsinstrumentarium waarover zij al beschikken in de Participatiewet, ten volle benutten om inburgering effectiever te maken. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten.

Na aanpassing van het inburgeringsstelsel blijft het Rijk beleidsverantwoordelijk voor belangrijke onderdelen van de inburgering waaronder handhaving, centrale examinering van onder meer de taalonderdelen van het inburgeringsexamen en Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM). Daarnaast zorgt het Rijk voor de randvoorwaarden, (financiële) kaders en waarborgen voor kwaliteit.

De laatste jaren is al flink ingezet op de ondersteuning van asielstatushouders richting werk of onderwijs, zo bleek uit de SER-signalering van 25 mei jl.6, maar we zijn er nog niet. Zoals eerder aangekondigd, zet ik deze kabinetsperiode met het programma Verdere Integratie op de arbeidsmarkt (VIA) breed in op het blijvend verbeteren van de arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond en asielstatushouders. Inburgering moet daar naadloos op aansluiten.

Voor de uitwerking van het regeerakkoord is een zeer brede groep stakeholders geconsulteerd, zodat zoveel mogelijk van bestaande praktijkkennis en inzichten is geprofiteerd. In verschillende werk- en themagroepen is met een kleine 100 experts van gemeenten, werkgevers, taalaanbieders, Divosa, VNG, COA, Stedennetwerk G40, Vluchtelingenwerk Nederland, departementale partners en wetenschappers bekeken hoe het inburgeringsstelsel op de meest effectieve wijze kan bijdragen aan de maatschappelijke opgave: iedereen doet mee, liefst via betaald werk.

Ook de komende jaren worden met name de onderdelen waar minder praktijkervaring is opgedaan, gevolgd en indien nodig aangepast, om het stelsel gaandeweg te kunnen versterken zonder dat hier steeds grote stelselwijzigingen

voor nodig zijn. Inzichten uit de gedragswetenschappen worden hier nadrukkelijk bij betrokken, evenals de ervaringen van inburgeraars zelf. Daarom is vanaf het begin aandacht voor monitoring en evaluatie. Hiermee wordt een stelsel gecreëerd dat robuust en adaptief is, en vooral: een stelsel dat werkt.

Lees hier het volledige bericht over de Wijziging van de Wet inburgering gepubliceerd door Overheid.nl