Nieuwe richtlijnen gezinshereniging en inkomenseis

De regels omtrent de inkomenseis voor gezinshereniging worden versoepeld. Zo is de harde eis van bijvoorbeeld de regel over het arbeidscontract dat nog een jaar geldig moet zijn nu enigszins eerlijker geworden en aan de huidige tijd aangepast, referenten kunnen voortaan ook aan het inkomensvereiste voldoen als zij in het jaar voorafgaand aan de aanvraag voldoende hebben verdiend en nog voor ten minste een half jaar werk hebben. Voor alle referenten die een arbeidscontract hebben van korter dan een jaar en enig arbeidsverleden is dit een hele gunstige verandering. Deze nieuwe richtlijnen zijn ook een stuk eerlijker omdat het steeds vaker voorkomt dat referenten niet aan deze inkomenseisen kunnen voldoen omdat zij een flexibel inkomen hebben, vaste arbeidscontracten worden tegenwoordig steeds minder gegeven.



Nieuwe richtlijnen gezinshereniging en inkomenseis
Nieuwe richtlijnen gezinshereniging en inkomenseis


Gezinsherenigingsrichtlijn

De oorsprong van deze ontwikkeling ligt in de Europese Richtlijn 2003/86/EG, ook wel: ‘Gezinsherenigingsrichtlijn’. Deze richtlijn is voor alle lidstaten bindend en biedt minimumnormen voor onderdanen van landen buiten de EU voor gezinshereniging met hun buitenlandse gezinsleden en partners. De nationale wetgeving van de lidstaten moet minstens zoveel rechten bieden als welke zijn neergelegd in de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Ook van toepassing op buitenlandse gezinsleden van Nederlanders
De Gezinsherenigingsrichtlijn zelf is alleen van toepassing op gezinsleden en partners van derdelanders. Dat zijn personen die wel wonen binnen de EU, maar met een nationaliteit van een land buiten de EU. Hoewel de richtlijn dus strikt genomen niet geldt voor Nederlanders en hun buitenlandse gezinsleden, kunnen zij desondanks toch een beroep doen op de gezinsherenigingsrichtlijn. De reden hiervan is dat de minimumnormen van de richtlijn moeten zijn neergelegd in de Nederlandse wet. Als er in de wet echter geen onderscheid is gemaakt tussen voorschriften voor gezinshereniging van eigen onderdanen of van derdelanders, dan is de richtlijn ‘rechtstreeks en onvoorwaardelijk’ van toepassing, ook op interne situaties. Dit volgt uit Nederlandse en Europese rechtspraak.
In de Nederlandse wet wordt voor gezinshereniging geen onderscheid gemaakt tussen Nederlanders en derdelanders, in ieder geval niet voor wat betreft de inkomenseisen. Het gevolg is dat Nederlanders kunnen profiteren van de gunstigere voorwaarden van de richtlijn, omdat deze rechtstreeks en onvoorwaardelijk op hen van toepassing zijn.
Hieronder wordt uitgelegd waarom de richtlijn in bepaalde opzichten gunstiger is dan de Nederlandse wetgeving. Het gaat hier met name om de uitleg van de begrippen ‘voldoende’ en ‘duurzaam’ in het kader van het inkomensvereiste.



Inkomensvoorwaarden in de Gezinsherenigingsrichtlijn

Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder c van de Richtlijn, kunnen de lidstaten verzoeken om bewijs dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat.
In de zaak-Chakroun (zaak C-578/08, 4 maart 2010) oordeelde het EU Hof van Justitie dat dit strikt moet worden geïnterpreteerd, aangezien toestemming voor gezinshereniging de algemene regel is. De beoordelingsmarge van de lidstaten mag daarom niet worden gebruikt op een manier die afbreuk doet aan het doel en het nuttig effect van de richtlijn.
Het bovenstaande punt is afkomstig uit par. 4.4 van de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 3 april 2014 (COM(2014) 210 final) betreffende richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging (in het kort: ‘de Richtsnoeren’). Diezelfde Richtsnoeren schrijven voor dat de stabiliteit en regelmatigheid van de inkomsten moeten worden beoordeeld op basis van een prognose dat de inkomsten redelijkerwijs in de nabije toekomst beschikbaar zijn, zodat de indiener van het verzoek geen beroep hoeft te doen op het stelsel voor sociale bijstand. Voor dit doel kan de indiener bewijs leveren dat een bepaalde hoeveelheid inkomsten beschikbaar is en naar verwachting met regelmaat beschikbaar zal blijven.



A - Voldoende inkomsten: het Chakroun-arrest

In punt 48 van het arrest Chakroun overweegt het Hof, onder verwijzing naar artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn: “Aangezien de omvang van de behoeften van persoon tot persoon sterk kan verschillen, moet deze bevoegdheid [tot het stellen van inkomenseisen] aldus worden uitgelegd, dat de lidstaten wel een bepaald referentiebedrag kunnen vaststellen, maar niet dat zij een minimuminkomen kunnen bepalen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan, zonder enige concrete beoordeling van de situatie van iedere aanvrager.”. Hier wordt aan het handhaven van inkomenseisen de voorwaarde verbonden, dat rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het individuele geval. Niet omdat in het ene geval mogelijk dringender humanitaire belangen spelen dan in het andere, maar omdat er verschillen kunnen bestaan in de behoefte aan inkomsten om in het levensonderhoud te voorzien. Dit betekent dat lidstaten in elk individueel geval moeten motiveren waarom handhaving van het middelenvereiste nodig is om te voorkomen dat betrokkenen een beroep doen op het bijstandsstelsel.
In punt 47 van de uitspraak in de zaak-Chakroun overweegt het Hof dat de lidstaten bij de beoordeling weliswaar rekening kunnen houden met de nationale minimumlonen en -pensioenen, maar dat deze bevoegdheid zo dient te worden uitgeoefend dat geen afbreuk wordt gedaan aan het doel van de richtlijn, gezinshereniging te bevorderen, en aan het nuttig effect daarvan.
Uit deze uitspraak kan de conclusie worden getrokken dat een aanvraag om gezinshereniging niet kan worden afgewezen enkel en alleen omdat de referent niet aan het vereiste normbedrag voldoet, maar dat per geval moet worden gekeken hoe groot het risico is dat de referent in de nabije toekomst een beroep moet doen op de bijstand.
De uitspraak in de zaak-Chakroun heeft belangrijke gevolgen gehad voor het Nederlandse beleid voor gezinsvorming en –hereniging. Zo is hierdoor de eis dat de Nederlandse referent minstens 120% van het netto minimumloon moest verdienen komen te vervallen. Hiervoor in de plaats is het normbedrag gekomen dat is gekoppeld aan het bruto wettelijk minimumloon.
Verder is in artikel 3.74 van het Vreemdelingenbesluit opgenomen dat de hoogte van het inkomen ‘in ieder geval’ (dus niet uitsluitend) voldoende is wanneer de referent minstens het bruto wettelijk minimumloon verdient. Dat geeft dus ruimte voor afwijkende situaties.



B - Duurzame inkomsten: het arrest Khachab

Hetzelfde geldt voor wat betreft de duurzaamheid van het inkomen van de referent. In het eerste lid van artikel 3.75 van het Vreemdelingenbesluit is als gevolg van de uitspraak in de zaak-Chakroun opgenomen dat de inkomsten van de referent ‘in ieder geval‘ duurzaam zijn indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
In afwijking hiervan bepaalt het derde lid van artikel 3.75 Vreemdelingenbesluit dat inkomsten uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam zijn “indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een aaneengesloten periode van drie jaren jaarlijks voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan nog beschikbaar zijn. Indien tijdens de periode van drie jaren gedurende een periode van in totaal niet langer dan zesentwintig weken een werkloosheidsuitkering is ontvangen, wordt die uitkering gelijkgesteld met inkomen uit arbeid in loondienst.”.
Is er dus geen inkomen gegarandeerd voor nog minstens één jaar, dan kan een arbeidsverleden van minstens drie jaar eventueel soelaas bieden.
Voor inkomsten uit arbeid als zelfstandig ondernemer (waaronder ook freelancers/ZZP’ers) geldt dat deze pas als duurzaam worden aangemerkt als deze op het moment van de aanvraag al anderhalf jaar beschikbaar zijn (artikel 3.20 Voorschrift Vreemdelingen).
Met betrekking tot de duurzaamheid van de inkomsten bepalen de Europese Richtsnoeren: “De lidstaten worden aangespoord om rekening te houden met de situatie op de arbeidsmarkt, aangezien permanente arbeidscontracten wellicht steeds minder gebruikelijk worden, zeker aan het begin van een arbeidsrelatie. Als een indiener bewijs van een ander type arbeidscontract verstrekt, bijvoorbeeld een tijdelijk contract dat kan worden verlengd, worden de lidstaten aangespoord het verzoek niet automatisch vanwege de aard van het contract af te wijzen. In dergelijke gevallen is een beoordeling van alle relevante omstandigheden van een specifiek geval noodzakelijk.”.
Tot voor kort werd hier in de beslispraktijk van de IND nauwelijks iets mee gedaan en werd een MVV-aanvraag doorgaans afgewezen wanneer de referent geen duurzaam inkomen had volgens de hierboven genoemde voorwaarden.
Als gevolg van een het Arrest-Khachab van het EU Hof van Justitie over de duurzaamheid van het inkomen bij gezinshereniging, lijkt hier echter snel verandering in te gaan komen (arrest van 21 april 2016, zaak C-558/14) .
De zaak-Khachab betrof een Marokkaan die in Spanje verbleef en een aanvraag om gezinshereniging had ingediend voor zijn vrouw uit Marokko. Op het moment dat hij de aanvraag had ingediend werkte hij, maar op de datum van de beslissing van de Spaanse immigratiedienst was hij werkloos. De aanvraag werd om die reden afgewezen.
Volgens de Spaanse regels moest hij aantonen dat er vooruitzicht bestaat op het behoud van de financiële middelen in het jaar dat volgt op de indiening van de aanvraag. Bij de beoordeling of er uitzicht is op het behoud van een inkomstenbron gedurende dat jaar, wordt de ontwikkeling van de inkomenspositie van de gezinshereniger in de zes maanden voorafgaand aan aanvraag in aanmerking genomen.
De heer Khachab had in de zes maanden voorafgaand aan de aanvraag om gezinshereniging afwisselend voor korte periodes gewerkt. Desondanks kon hij wel aantonen dat hij beschikt over passende huisvesting en meer dan vijf jaar premies en bijdragen in Spanje heeft afgedragen. Daarnaast is hij van mening dat rekening moet worden gehouden met het huidige economische klimaat, waarin het realiseren van duurzame en effectieve werkzekerheid uiterst moeilijk is. Tijdens de beroepsprocedure was hij wel weer aan het werk, maar op tijdelijke basis.
Het EU Hof van Justitie herhaalt in het arrest van 21 april 2016 het uitgangspunt dat ook al in het arrest Chakroun werd geformuleerd, te weten dat gezinshereniging de algemene regel is en dat de daaraan te stellen inkomenseisen door de lidstaten van de EU niet zodanig mogen worden toegepast dat afbreuk wordt gedaan aan het doel van de richtlijn en aan het nuttig effect daarvan.
Vervolgens komt het Hof toe aan de uitleg van de eis dat de referent moet beschikken over “stabiele” en “regelmatige” inkomsten, zoals geformuleerd in artikel 7 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het Hof is van oordeel dat dit vereiste ook kan betekenen dat dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin een verzoek tot gezinshereniging is gedaan, kan onderzoeken of aan het inkomstenvereiste van de gezinshereniger is voldaan door rekening te houden met een beoordeling van het behoud van deze inkomsten na de datum van indiening van dit verzoek. In zoverre is het vereiste in de Nederlandse regelgeving dat de inkomsten nog één jaar beschikbaar zijn op de datum waarop om gezinshereniging wordt verzocht verenigbaar met de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Aan de andere kant wijst het Hof erop dat de beoordeling van het inkomen van een gezinshereniger in overeenstemming moet zijn met de beginselen van evenredigheid en proportionaliteit en dat deze beoordeling op individuele basis moet plaatsvinden. Hoewel het Hof van oordeel is dat de Spaanse autoriteiten de stabiliteit van het inkomen mogen beoordelen aan de hand van de ontwikkeling van het inkomen in de zes maanden voorafgaand aan het verzoek om gezinshereniging, dient bij de beoordeling van het inkomen wel rekening te worden gehouden met de individuele situatie. Dit alles in het licht van de vraag of het waarschijnlijk is dat de gezinshereniger in de toekomst een beroep zal doen op de bijstand.



De gevolgen van het arrest-Khachab voor het inkomensvereiste in Nederland

Zoals hierboven is opgemerkt, mag Nederland in beginsel verlangen dat de inkomsten van de referent voor minimaal één jaar gegarandeerd zijn. Een aanvraag om gezinshereniging mag echter niet standaard worden afgewezen als hier geen sprake van is. De regeling van artikel 3.75 lid 1 Vreemdelingenbesluit bood hiervoor al de ruimte door de formulering dat het inkomen ‘in ieder geval‘ duurzaam zijn indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Uit het arrest-Khachab blijkt wel dat er een belangrijke betekenis toekomt aan de individuele beoordeling van het inkomen van de referent. Dit zal in de beslispraktijk van de IND meer tot uiting moeten komen.
Het vereiste van artikel 3.75 lid 3 Vreemdelingenbesluit dat het inkomen uit arbeid alleen in andere gevallen duurzaam is bij een arbeidsverleden van drie jaar is wat dat betreft niet in overeenstemming met de Gezinsherenigingsrichtlijn, omdat hierin geen ruimte wordt gelaten voor een dergelijke individuele beoordeling.
Hetzelfde kan worden gezegd van het vereiste dat de inkomsten van een zelfstandig ondernemer pas als duurzaam worden aangemerkt als deze op het moment van de aanvraag al anderhalf jaar beschikbaar zijn.
Ook als de referent niet aan de voorwaarden voldoet van één jaar gegarandeerde inkomsten uit arbeid of een arbeidsverleden van drie jaar of minstens anderhalf jaar inkomsten uit onderneming, moet er volgens het arrest-Khachab ruimte bestaan voor inwilliging van een aanvraag om gezinshereniging. Bij de beoordeling van het inkomen van de referent dient voorop te staan hoe groot het risico is dat in de nabije toekomst een beroep zal worden gedaan op de bijstand.
Uit enkele recente uitspraken blijkt dat de rechters in Nederland het Khachab-arrest inmiddels goed in het vizier hebben.
· Zo oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 21 september 2016 dat de IND onvoldoende rekening had gehouden met de individuele situatie van een referent die op de datum van indiening van de aanvraag niet over een jaarcontract beschikte en in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag onvoldoende inkomsten had. De Raad van State overwoog in deze uitspraak dat de referent in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag weliswaar tijdelijke arbeidscontracten heeft gehad en in die periode strikt genomen geen ‘voldoende’ inkomsten heeft gehad, maar evenmin een beroep heeft gedaan op de bijstand.
· Op 6 juli 2016 deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een soortgelijke uitspraak in een zaak waarin de referent twee arbeidscontracten had als gymlerares bij twee verschillende scholen, waarvan er één op de datum van de MVV-aanvraag niet nog minstens een jaar geldig was. De aanvraag was afgewezen omdat de inkomsten uit het andere dienstverband weliswaar duurzaam waren, maar niet voldoende. De referent heeft aangevoerd dat zij net haar opleiding tot gymlerares heeft afgerond, sinds kort werkzaam is in dit vakgebied, uitzicht heeft op een vast dienstverband bij goed functioneren, uit de verlenging van haar tijdelijke dienstverband volgt dat zij goed functioneert en vaste aanstellingen in het onderwijs steeds minder gebruikelijk zijn. Hoewel de IND geen oren had naar deze argumenten, heeft de Raad van State de zaak terugverwezen naar de IND om deze factoren alsnog bij de beoordeling van het inkomen te betrekken.
· Van een referent die werkzaam was bij een fastfoodketen was een aanvraag om gezinshereniging afgewezen omdat zij een 0-urencontract had en haar inkomsten daardoor niet gegarandeerd waren. Er was daarnaast geen sprake van een arbeidsverleden van minstens drie jaar. De Rechtbank Haarlem heeft in een uitspraak van 9 augustus 2016 het beroep van de referent gegrond verklaard omdat de IND niet kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken dat de referent recent is afgestudeerd en daardoor sinds kort actief is op de arbeidsmarkt, dat uit verlenging van haar contract bij haar werkgever volgt dat zij goed functioneert, dat zij ondanks een 0-urencontract steeds in de gelegenheid is geweest om 40 uur of meer te werken, met name omdat zij bereid is avond- en nachtdiensten te werken en dat vaste aanstellingen in de branche waarin zij werkt minder gebruikelijk zijn.



Praktische tips voor onderbouwing van de individuele inkomenssituatie

Bovenstaande uitspraken laten zien dat er ruimte is voor beoordeling van individuele situaties, ook indien strikt genomen niet aan de inkomensvoorwaarden is voldaan. Dit geldt zowel voor wat betreft de hoogte als voor de duurzaamheid van het inkomen.
Wil een referent met inkomen dat onder het geldende normbedrag ligt of dat niet ‘duurzaam’ is toch in aanmerking komen voor gezinshereniging, dan moet de referent bij de aanvraag om gezinshereniging zo veel mogelijk onderbouwen waarom in zijn geval geen of weinig risico bestaat dat hij een beroep zal doen op de bijstand.
Hierbij kunnen onder meer de volgende omstandigheden naar voren worden gebracht:
· Eventueel aanwezige spaargelden of vermogen, waardoor geen beroep op de bijstand kan worden gedaan;
· Er is nooit of niet in het recente verleden een beroep gedaan op de bijstand;
· Het is in de bedrijfstak waar wordt gewerkt niet gebruikelijk om met langdurige arbeidscontracten te werken;
· Er wordt structureel meer gewerkt dan het aantal uren dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, waardoor het feitelijke inkomen hoger ligt dan het overeengekomen brutoloon;
· Vanwege het opleidingsniveau of door een tekort op de arbeidsmarkt voor bepaalde beroepen is er voldoende zicht op werk of voortzetting daarvan in de toekomst;
· De inkomsten uit onderneming zijn nog niet minstens anderhalf jaar beschikbaar, maar zijn wel stabiel en de vooruitzichten zijn gunstig.
Deze omstandigheden moeten wel zo veel mogelijk worden onderbouwd met gegevens en eventuele bewijsstukken.



Nieuwe regels inkomenseis voor gezinshereniging


Bij brief van 23 februari 2017 aan de Tweede Kamer heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie meegedeeld de inkomenseis voor gezinshereniging te zullen versoepelen. Referenten die niet beschikken over een arbeidscontract dat op het moment van de aanvraag om gezinshereniging nog ten minste een jaar geldig is, kunnen voortaan ook aan het inkomensvereiste voldoen als zij in het jaar voorafgaand aan de aanvraag voldoende hebben verdiend en nog voor ten minste een half jaar werk hebben. Voor referenten met een arbeidscontract van korter dan een jaar en enig arbeidsverleden is dit een belangrijke vooruitgang.

Terugkijktermijn 1 jaar / 3 jaar 
De nieuwe terugkijktermijn van één jaar is een aanvulling op de terugkijktermijn van drie jaar van artikel 3.75 lid 3 Vreemdelingenbesluit 2000 en zal niet alleen van toepassing zijn bij gezinshereniging, maar ook in andere situaties waarin een vreemdeling aan het inkomensvereiste dient te voldoen.
De aangekondigde wijziging is inmiddels vastgelegd in het nieuwe artikel 3.24b Voorschrift Vreemdelingen :

"In aanvulling op artikel 3.75, eerste lid, van het Besluit, zijn in het kader van verblijf als familie- of gezinslid middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven een aaneengesloten periode van een jaar voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan nog zes maanden beschikbaar zijn."



Besluit van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie van 1 juni 2017, nummer WBV 2017/4, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000


De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:


ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf B1/4.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3.2 Algemene beleidsregels

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw juncto artikel 26, eerste lid, Vw moet de vreemdeling op enig moment tussen de datum van indiening van de aanvraag en het moment waarop de IND op die aanvraag beslist, gelijktijdig voldoen aan alle drie de elementen van de middelen van bestaan:
  • de middelen van bestaan moeten zelfstandig zijn;
  • de middelen van bestaan moeten duurzaam zijn; en
  • de middelen van bestaan moeten voldoende hoog zijn.
De IND past de eisen met betrekking tot de middelen van bestaan toe op alle aanvragen tot het verlenen, verlengen en wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, tenzij in het Vb, het VV of de Vc voor specifieke groepen andersluidende bepalingen over de middelen van bestaan zijn opgenomen.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Op grond van artikel 3.103 Vb junctis artikelen 3.74 Vb en 3.19 VV past de IND het normbedrag toe dat van toepassing is op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen tenzij:
  • het normbedrag ten tijde van het beoordelen van deze aanvraag gunstiger is voor de vreemdeling; of
  • de middelen van bestaan worden berekend in de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb of in de periode van een jaar als bedoeld in artikel 3.24b VV. In dat geval is het normbedrag van toepassing zoals dat gold in die betreffende periode.
Bij de berekening van de hoogte van het totale inkomen telt de IND alle bestanddelen van het inkomen mee, voor zover die zelfstandig én duurzaam zijn.
Een vreemdeling beschikt in ieder geval niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan als sprake is van een faillissement of surseance van betaling van de vreemdeling of diens referent.
Overgangsrecht verhoging normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
Het normbedrag voor alleenstaanden zoals opgenomen in artikel 3.19, eerste lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaanden. In dit geval geldt in plaats van 70% van het wettelijk minimumloon de norm van 50% van het wettelijk minimumloon.
Het normbedrag voor alleenstaande ouders zoals opgenomen in artikel 3.19, tweede lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaande ouders. In dit geval geldt in plaats van 90% van het wettelijk minimumloon de norm van 70% van het wettelijk minimumloon.
De afwijkende normbedragen gelden ook voor degenen die het verblijf financieren van vreemdelingen die voor 31 juli 2010 verblijf hebben gekregen. Deze overgangsregeling geldt tot 31 juli 2013.
B
Paragraaf B1/4.3.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3.3.1 Inkomen uit arbeid in loondienst

De IND merkt toeslagen en vergoedingen verworven uit arbeid in loondienst als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb aan als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • de toeslagen en vergoedingen zijn contractueel vastgelegd; en
  • over de toeslagen en de vergoedingen worden de vereiste belastingen en premies afgedragen.
De IND stelt gesubsidieerde arbeid in loondienst gelijk aan andere vormen van arbeid in loondienst.
Op grond van artikel 3.75, eerste lid, Vb beoordeelt de IND de middelen van bestaan uit arbeid in loondienst als duurzaam, wanneer de vreemdeling voor een periode van minder dan één jaar in Nederland wil verblijven en de middelen van bestaan gedurende deze periode beschikbaar zijn.
Flexibele arbeid
De IND merkt inkomsten uit arbeid voor een uitzendbureau aan als flexibele arbeid als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb en artikel 3.24b VV, tenzij uit de overgelegde bewijsmiddelen uitdrukkelijk anders blijkt.
Samenvoegen van inkomstenbronnen
De inkomsten uit arbeid in loondienst, bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb en artikel 3.24b VV, mogen met andere zelfstandige en duurzame inkomsten worden samengevoegd (bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid als zelfstandige) om te voldoen aan het toepasselijke normbedrag.
Kortdurende werkloosheid
De IND telt tijdvakken van werkloosheid mee bij de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb als tijdens deze periode zelfstandige inkomsten zijn verworven. De IND merkt als zelfstandige inkomsten ook aan inkomsten uit een uitkering op grond van de Ziektewet. In deze periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb mag het totaal van deze tijdvakken van werkloosheid niet meer dan 26 weken bedragen.
Beroep op de algemene middelen
Als de vreemdeling tijdens de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb een bepaalde periode een (aanvullende) uitkering uit de algemene middelen heeft ontvangen waarvoor geen premie is afgedragen, dan zijn de middelen in ieder geval niet duurzaam als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb.
Als de vreemdeling tijdens de periode van een jaar als bedoeld in artikel 3.24b VV een bepaalde periode een (aanvullende) uitkering uit de algemene middelen heeft ontvangen waarvoor geen premie is afgedragen, dan zijn de middelen in ieder geval niet duurzaam als bedoeld in artikel 3.24b VV.
Proeftijd
Als in een arbeidsovereenkomst een proeftijd is overeengekomen, kan deze worden meegenomen bij de beoordeling of de middelen van bestaan duurzaam zijn.
Onregelmatige inkomsten en loon in natura
De IND merkt onregelmatige inkomsten en loon in natura verworven uit arbeid in loondienst van de vreemdeling aan als duurzaam als deze inkomsten structureel zijn. Deze inkomsten zijn structureel als deze in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag of het moment van beschikken ten minste elf van de twaalf maanden zijn verworven. Het laagste verkregen maandelijkse bedrag wordt meegeteld bij de beoordeling of de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan beschikt.
C
Paragraaf B1/8.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.3.4 Bewijsmiddelen afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Middelenvereiste
Inkomsten uit arbeid in loondienst
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:
  • een kopie van de arbeidsovereenkomst;
  • een recente werkgeversverklaring (niet ouder dan drie maanden, voorzien van datum, handtekening en firmastempel van de werkgever), in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als dit model zijn opgenomen; en
  • kopieën van loonspecificaties over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag (tenzij de werkzaamheden op grond van de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden zijn aangevangen).
Voor zover relevant beschouwt de IND ten aanzien van het arbeidsverleden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:
  • kopieën van arbeids- of uitzendovereenkomsten van het jaar dan wel de drie jaren (in geval van toetsing aan respectievelijk artikel 3.24b VV dan wel artikel 3.75, derde lid, Vb) voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag;
  • kopieën van jaaropgaven over het jaar dan wel de drie jaren (in geval van toetsing aan respectievelijk artikel 3.24b VV dan wel artikel 3.75, derde lid, Vb) voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en
  • (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.24b VV nog zes maanden beschikbaar zijn, een verklaring van de werkgever (bijvoorbeeld het uitzendbureau).
Inkomsten uit arbeid als zelfstandige
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:
  • een recent uittreksel van de inschrijving van de onderneming of vestiging in het handelsregister (tenzij inschrijving niet mogelijk is); en
  • een verklaring inkomen ondernemer, volledig ingevuld door:
    • een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst;
    • ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf; en
    • voorzien van de bijbehorende bijlagen.
De IND beschouwt als aanvullend bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:
  • bankafschriften;
  • aanslagen inkomstenbelastingen;
  • jaarrekeningen; en
  • maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.
Inkomsten uit inkomensvervangende uitkering
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit (een) inkomensvervangende uitkering(en):
  • een toekenningsbesluit van de uitvoeringsinstantie; en
  • de meest recente uitkeringsspecificatie.
Inkomsten uit eigen vermogen
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit eigen vermogen de volgende bescheiden:
  • de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;
  • de meest recente voorlopige aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;
  • de meest recente opgave van het inkomen aan de Belastingdienst; en
  • bescheiden waaruit het eigen vermogen blijkt op het moment van de indiening van de aanvraag.
Inkomsten uit overige bronnen
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit overige bronnen:
  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van inkomsten uit overige bronnen; en
  • bescheiden waaruit blijkt dat over deze inkomsten de wettelijke belastingen zijn afgedragen.
Geldig document voor grensoverschrijding
De IND beschouwt een geldig – door Nederland erkend – paspoort als bewijsmiddel dat de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt.
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat niet over een geldig document voor grensoverschrijding kan worden beschikt door de vreemdeling, een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is waarin wordt gemotiveerd waarom de vreemdeling niet (meer) in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding.
Als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig paspoort en heeft aangetoond dat hij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort, beschouwt de IND aanvullende gegevens en bescheiden als bewijsmiddel waaruit zijn identiteit en nationaliteit moet blijken.
Tbc-onderzoek
De IND beschouwt een ingevulde en ondertekende ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zich bereid verklaart een medisch onderzoek en eventuele behandeling van tbc te ondergaan.
Openbare orde
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken of de vreemdeling van 12 jaar of ouder strafbare feiten heeft begaan:
  • een door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Antecedentenverklaring’; of
  • als de vreemdeling de ‘Antecedentenverklaring’ niet kan invullen, relevante gegevens en bescheiden.
De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het bepalen van het moment waarop een opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd en de aanvang van de (maximale) termijn waarbinnen antecedenten kunnen worden tegengeworpen gegevens en bescheiden die zien op:
  • het moment van invrijheidsstelling;
  • voltooiing van de taakstraf; of
  • betaling van het opgelegde bedrag.
De IND beschouwt een door de vreemdeling overgelegd gewaarmerkt afschrift van het buitenlandse strafvonnis als bewijsmiddel voor de toepassing van de glijdende schaal.
Basisexamen inburgering buitenland
De IND beschouwt een op naam van de vreemdeling gestelde uitslagbrief van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) met de verklaring dat de vreemdeling het basisexamen inburgering met goed gevolg heeft afgelegd als bewijsmiddel dat het basisexamen met goed gevolg is afgelegd; dit examen is een jaar geldig na de datum van de uitslagbrief waarin is opgenomen dat het laatste examenonderdeel is behaald. Als het basisexamen vóór 1 november 2014 is afgelegd, dan heeft de vreemdeling de uitslagbrief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.
De IND beschouwt conform de Wet inburgering en het Besluit inburgering als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:
  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;
  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;
  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, waaruit blijkt dat een bij regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen opleiding is afgerond, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;
  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;
  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;
  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;
  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);
  • een certificaat Inburgering in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;
  • een Certificaat Inburgering Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-2 is behaald;
  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;
  • een kopie van het besluit waaruit blijkt dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten, omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg is afgelegd.
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden van het basisexamen niet behoeven te worden behaald, het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald.
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de kennis van de Nederlandse samenleving van het basisexamen niet behoeft te worden behaald, het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie is behaald het niveau van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van die wet, of een score van de MO-Profieltoets van ten minste: 85%, indien die toets is afgelegd voor 1 september 2001, respectievelijk 80%, indien die toets is afgelegd na 31 augustus 2001.
De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het vereiste dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald.
De IND beschouwt als bewijsmiddel, dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:
  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II.
  • een uittreksel van de Basisregistratie personen (BRP) of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding (bijvoorbeeld het Vestigingsregister) waaruit blijkt dat de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd woonachtig was in Nederland.
De IND beschouwt als bewijsmiddel ter onderbouwing van het beroep op bijzondere individuele omstandigheden:
  • bescheiden waaruit blijkt dat de vreemdeling inspanningen heeft geleverd die in redelijkheid kunnen worden gevergd om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Dit kan onder meer blijken uit het één of meermalen afleggen van het basisexamen inburgering, waarbij een positief resultaat is behaald voor het onderdeel Spreekvaardigheid en de toets Kennis van de Nederlandse Samenleving, maar geen positief resultaat is behaald voor het onderdeel Leesvaardigheid. Een afschrift van deze resultaten voegt de vreemdeling bij de mvv-aanvraag;
  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden aan de hand waarvan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oordeelt of de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen; en
een kopie van het vragenformulier dat is ingevuld en ondertekend door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts, in het geval van medische omstandigheden (bijlage 19 VV).
D
Paragraaf B9//18.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

18.1 Algemeen

Inburgeringsvereiste
De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste.
De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wet inburgering één van onderstaande bescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen;
  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;
  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;
  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;
  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;
  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;
  • een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende zes onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;
  • een certificaat Inburgering in het kader van de Wet Inburgering, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;
  • een certificaat Inburgering in het kader van de Wet Inburgering nieuwkomers, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit moet blijken dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;
  • het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;
  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);
  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;
  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet Inburgering achterwege is gelaten omdat de vreemdeling de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;
  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet Inburgering achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, Wet Inburgering met goed gevolg is afgelegd;
  • een bewijs waaruit moet blijken dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets zoals deze geldig was op 1 april 2003 is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;
  • een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);
  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);
  • een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of
  • een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).
Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.
De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de medische ontheffing:
  • een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de arts is aangewezen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden);
  • als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden; of
  • een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden).
  • De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen af te leggen:
  • een door DUO afgegeven advies, waarin DUO aangeeft dat de vreemdeling ondanks de aangetoonde inspanningen het inburgeringsexamen niet kan halen; of
  • een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en
  • de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).
E
Paragraaf C 5/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2. Procedurele regels verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

De vreemdeling kan niet eerder dan vier weken voordat de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen.
De vreemdeling moet de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen voor de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt. Indien de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, dan geldt de dag na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, enkel voor zover:
  • de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of
  • het de vreemdeling niet toe te rekenen is dat hij de aanvraag heeft ingediend tot uiterlijk zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd krijgt als ingangsdatum de datum dat de IND de aanvraag heeft ontvangen, uitsluitend als:
  • de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; en
  • deze vertraging aan de vreemdeling toe te rekenen is.
De IND beoordeelt of de vertraging bij het indienen van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aan de vreemdeling is toe te rekenen.
Als de vreemdeling meer dan zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meent voor verblijf in aanmerking te komen, moet hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.
De IND past de artikelen 3.113 Vb en 3.114 Vb niet toe op de behandeling van een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
De IND verleent direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
  • de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is meer dan vijf jaar na het indienen van de aanvraag genomen;
  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en
  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
De IND toetst hierbij of de vreemdeling aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend op of na 1 januari 2005. Voor de beleidsregels met betrekking tot het inburgeringsvereiste, waaronder de vrijstellings- en ontheffingsgronden, als bedoeld in artikel 3.107a Vb is paragraaf B12/2.6 Vc van overeenkomstige toepassing. Voor de bewijsmiddelen met betrekking tot het inburgeringsvereiste is paragraaf B9/18.1 Vc van overeenkomstige toepassing.
Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend voor 1 januari 2005, dan geldt het inburgeringsvereiste niet en toetst de IND niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb. Zie paragraaf C2/10 Vc met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur, als de vreemdeling niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet.
Arbeidsmarktaantekening
De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.
Verblijfsdocument
De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.
Als de IND de vreemdeling direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleent, zonder dat de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan is artikel 29, tweede lid, Vw van toepassing.
De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar.
F
Paragraaf C 5/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Als zich op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt een grond voordoet als bedoeld in artikel 32 Vw, handelt de IND conform paragraaf C2/10 Vc.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was vervallen, maar zich op het moment van behandeling van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd opnieuw voordoet.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder c of d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening, omdat de wettelijke grondslag van die vergunningen is vervallen.
G
Paragraaf D1/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5 Inburgeringsvereiste

In aanvulling op artikel 3.96a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb geldt dat de IND niet verlangt dat de vreemdeling gedurende acht jaar ononderbroken was ingeschreven in de GBA of rechtmatig in Nederland verbleef.
2.5.1 Ontheffing vanwege een psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap
Op grond van artikel 3.96a, derde lid, Vb ontheft de IND de vreemdeling van de wettelijke verplichting het inburgeringsexamen te behalen als hij aantoont dat hij een zodanige psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap heeft, dat hij binnen vijf jaren niet in staat is om het inburgeringsexamen te behalen.
2.5.2 Ontheffing met een beroep op de hardheidsclausule
Op grond van artikel 3.96a, vierde lid, Vb past de IND in ieder geval de hardheidsclausule toe als de vreemdeling ondanks aantoonbaar geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen te behalen.
In dit verband wordt verwezen naar paragraaf B9/8.1, ad 2 Vc.
De IND maakt in ieder geval geen gebruik van de in artikel 3.96a, vierde lid, Vb gegeven bevoegdheid als de vreemdeling stelt dat hij:
  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;
  • geen inburgeringsvoorziening heeft opgelegd gekregen;
  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;
  • geen taalkennisvoorziening heeft opgelegd gekregen; of
  • nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.

2.5.3 Bewijsmiddelen

Paragraaf B9/18.1 Vc is van toepassing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.


Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 1 juni 2017
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,voor deze,J.C. GoetDirecteur-generaal Vreemdelingenzaken

TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJS

A

Met deze wijziging wordt aangesloten bij de uitspraak van 21 september 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (201504802/1/V3). In overweging 4.4.2.2 van deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat bij een beoordeling van de middelen van bestaan die in het verleden zijn gegenereerd, rekening moet worden gehouden met het destijds geldende normbedrag.

B en C

Met deze wijziging wordt aangesloten bij de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 maart 2017, nummer 2055393, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (honderdvijftigste wijziging). Met deze Regeling is uitvoering gegeven aan de brief van 23 februari 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2016/17, 32 175, nr. 63). In deze brief is aangekondigd dat de zogenoemde flextoets die wordt gehanteerd ter beoordeling van de toelating van gezinsleden tot Nederland zal worden aangepast naar aanleiding van de onder A genoemde uitspraak waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de flextoets niet in lijn is met de gezinsherenigingsrichtlijn (richtlijn 2003/86/EG).
De gewijzigde flextoets is neergelegd in het nieuwe artikel 3.24b VV. Hierin staat dat bij de beoordeling of in het kader van gezinsmigratie de inkomsten van flexwerkers of werknemers met een arbeidsovereenkomst van korter dan een jaar duurzaam zijn, wordt bekeken of de inkomsten die gedurende een periode van een jaar zijn verworven, in die periode voldoende hoog waren, en nog zes maanden beschikbaar zijn.
Door de introductie van het nieuwe artikel 3.24b VV moet een aantal passages in de Vc worden aangepast. Met het voorliggende WBV wordt hieraan invulling gegeven.

D

Sinds 1 januari 2015 geldt de vrijstelling voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) vanaf niveau 2 in plaats van vanaf niveau 1. Echter, ten tijde van het wijzigen van de vrijstelling van niveau 1 naar niveau 2 in de Vc 20001 is per abuis de hele vrijstellingscategorie ten aanzien van een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift weggevallen. Middels dit WBV wordt dit hersteld door opname van deze vrijstellingscategorie.
Aangezien een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II, aangevuld met twee behaalde examenonderdelen (Kennis Nederlandse Samenleving) van het inburgeringsexamen, sinds 1 januari 2015 leidt tot het verkrijgen van een inburgeringsdiploma, wordt deze categorie in de lijst van vrijstellingen geschrapt, omdat het formeel geen vrijstelling is.

E en F

De verwijzing in paragraaf C5/3 Vc naar paragraaf B1/4.7 Vc was onjuist. De verwijzing naar de beleidsregels met betrekking tot het inburgeringsvereiste is opgenomen in paragraaf C5/2 Vc. Daar wordt thans tevens verwezen naar paragraaf B9/18.1 Vc voor de bewijsmiddelen ten aanzien van het inburgeringsvereiste.

G

In de paragraaf D1/2.5 Vc over de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is paragraaf D1/2.5.3 Vc toegevoegd en is opgenomen dat de bewijsmiddelen met betrekking tot het inburgeringsvereiste, paragraaf B9/18.1 Vc, van toepassing is.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,voor deze,de directeur-generaal Vreemdelingenzaken,J.C. Goet